9789033131769

5 DEN HERTOG – HOUTEN

© 2022 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3176 9 Omslagillustratie: Corné van der Horst Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

7 Inhoud Wat je vooraf moet weten – 9 Proloog – 11 1. Het woud van Coucy – 15 2. De kasteeltoren – 25 3. Op reis met Nicolas – 33 4. Het dorp van de veldslag – 42 5. Hugo de wapenmeester – 53 6. Een raadsel op perkament – 62 7. Lucas – 69 8. Op zoek naar het leger – 78 9. De dag voor de slag – 86 10. De slag bij Poitiers – 94 11. Het losgeld – 104 12. Een reus in de nacht – 113 13. Broeder Antoine – 123 14. De heks van Senlis – 133 15. De Jacques – 139 16. Parijs – 148 17. Verdwenen studenten – 157

8 18. Felipe – 168 19. Vriendschap – 175 20. Herberg De Helm – 183 21. De Bisschop – 193 22. Gaston – 202 23. Problemen in Bordeaux – 210 24. Naar Kasteel Gisors – 219 25. De kist van de tempelridders – 227 26. Saint Caprais – 236 27. Thuisreis – 244 Voor wie meer wil weten – 249

9 Wat je vooraf moet weten Dit boek speelt zich af tijdens de Honderdjarige Oorlog (1337-1453). Eigenlijk duurde deze oorlog zelfs 116 jaar. Het was een oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Waarom werd er gevochten? Het begon met hertog Willem van Normandië. Deze hertog ‘leende’ Normandië van de Franse koning en hij moest zijn leenheer dus gehoorzamen. Deze Willem de Veroveraar voer in 1066 met een vloot naar Engeland en veroverde dit land. Hij werd toen koning van Engeland! Maar hij was ook nog leenman van de Franse koning. Als we dan een paar eeuwen overslaan, komen we bij de Engelse koning Edward III en zijn vijand Jan de Goede van Frankrijk. Koning Jan de Goede vond het niet leuk dat de Engelse koning de baas was over grote gebieden in Frankrijk. Hij wilde die stukken land terug veroveren. De Engelse koning ging op de uitdaging in en kwam met zijn vloot en leger overzee naar Frankrijk. De hoofdpersoon in dit boek is Rafaël. Hij woont en werkt in het klooster bij het kasteel van Coucy. Maar zijn rustige leven gaat in de zomer van het jaar 1356 helemaal overhoop. Het is het jaar waarin de grote veldslag bij de stad Poitiers wordt uitgevochten. Toch begint het verhaal een paar jaar eerder, in de stad Bordeaux. In deze stad staat een mooi paleis, eigendom van de Engelse koning. Een van zijn boogschutters heet Gaston en hij kruist het levenspad van Rafaël.

10

11 Proloog, of wat er eerst gebeurde Op de wagen liggen vijf opgerolde tapijten. De koopman doet goede zaken, maar toch is hij niet blij. Voor zijn mond heeft hij een doek gebonden, net als zijn drie helpers. ‘Hoe is het in de stad?’ vraagt Gaston bezorgd. De koopman huivert en zegt half huilend: ‘De straten liggen vol dode mensen. Inmiddels zijn het er honderden. Ik zou het liefst vluchten, maar de rijke mensen bestellen tapijten en nog eens tapijten. Ik mag niet weg van de burgemeester.’ De wind steekt op en het water van de Gironde rimpelt. De wind komt vanuit het oosten en de stank van de binnenstad slaat neer op het paleis. ‘We hangen de tapijten voor de ramen,’ zegt Gaston haastig. Hij duwt zijn mouw tegen zijn gezicht. De koopman slaat zijn armen over elkaar. ‘Ja, de pestziekte verspreidt zich door de lucht. Het enige wat we kunnen doen is de giftige lucht buiten houden.’ Gaston slaat zijn armen om de dikke tapijtrol. Twee dienaren pakken het andere eind en zo sleuren ze de loodzware vracht naar de eerste verdieping. Die kerels houden hem nauwelijks bij. Eenmaal boven doet Gaston alsof hij de bewonderende blikken niet ziet. Ja, hij is beresterk en dat is handig. Al is het jammer dat spierballen niet helpen tegen de pest. ‘Mag je fijn sjouwen, dappere boogschutter?’ ‘Je staat in de weg, Hugo,’ antwoordt Gaston kortaf. De man voor hem reageert niet. Hooghartig bekijkt hij Gaston van top tot teen. Twee jaar geleden was Hugo nog een gewone boogschutter, net als Gaston. Maar nu is hij de vertrouweling van de Zwarte Prins.

12 Gastons oog valt op de prachtige tuniek van Hugo: felrood met daarop geborduurde, gele leeuwen. ‘Nieuwe kleren, Huug? Is dit jouw trouwjurk?’ De mannen achter Gaston schieten in de lach en Hugo lijkt iets te krimpen. Gaston slaat zijn lange armen opnieuw stevig om de zware rol en roept: ‘Kom, we zijn er bijna!’ De mannen reageren meteen en Hugo moet aan de kant springen om niet weggeveegd te worden. Hij mompelt een lelijk woord en maakt zich uit de voeten. ‘Gaston, je moet bij de baron komen!’ Een dienstmeisje met grote, verschrikte ogen verspert hem de weg. ‘Er is haast bij.’ Gaston laat de tapijtrol los en volgt het meisje. Al hollend draait zij zich half om en zegt: ‘De baron is ziek.’ ‘Toch niet...’ schrikt Gaston. De baron ligt in bed en zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd. Het is warm en benauwd in de halfdonkere kamer. ‘Heer?’ zegt Gaston aarzelend. De ogen van de baron gaan langzaam open, dan wordt zijn blik helder. ‘Gaston, jij kent een recept voor theriak. Maak dat voor mij, misschien is het nog niet te laat.’ Rode wangen, koortsige ogen en een snelle ademhaling. De baron is hard ziek en als dit de pestziekte is, dan kan het wonderdrankje theriak hem niet redden. Maar Gaston haast zich naar de keuken van het paleis. De kok van het paleis helpt hem alle bestanddelen te verzamelen: monnikskap, kalmoes, valeriaan, munt voor de frisse smaak... De kok van het paleis kijkt nieuwsgierig toe als Gaston zijn kruidendrank maakt. ‘Hoe kan een boogschutter zoveel weten van kruiden?’ ‘Vroeger, thuis geleerd,’ antwoordt Gaston vaag en botst opzettelijk tegen de kok. Die struikelt een paar passen achteruit. ‘Mag ik dat niet vragen?’ ‘Onze boogschutter houdt niet van persoonlijke vragen, zijn verleden is nogal zwart!’ ‘Hoor ik daar de vriendelijke stem van Hugo? Weet je, beste kok,

13 dat Hugo zich erg belangrijk voelt maar het niet is?’ Hugo wordt rood van woede en stottert: ‘Jij lelijke, brutale dief, jij...’ Gaston kijkt niet eens op en roert rustig in de pan. Hij voegt er een handje gedroogde dille aan toe. ‘Kok, wil je een goede beurt maken? Ik heb een geweldig recept voor je. Koning Edward van Engeland heeft mij er persoonlijk voor bedankt. Je neemt vijftig eieren en haalt de dooiers eruit. Je neemt een varkensblaas en...’ De deur knalt dicht en Hugo is verdwenen. Gaston grinnikt en zegt droog: ‘Hij houdt zeker niet van eieren.’ Als het kooksel is afgekoeld, gaat Gaston naar de kamer van de baron. Hij wil de baron een beker drank geven, maar die wappert ongeduldig met zijn hand. Met gedempte stem zegt hij: ‘Gaston, ik overleef dit niet. De pestziekte woedt in mijn lichaam. Voor jou heb ik een laatste opdracht. Als je slaagt, zal koning Edward je rijk belonen. Hij zal je minstens een landgoed met een kasteel geven.’ De baron hapt naar lucht en hoest. Er verschijnt bloed op zijn lippen. ‘Je herinnert je de slag bij Crécy, twee jaar geleden? Weet je nog wat er gebeurde met de verslagen Franse ridders?’ ‘Die werden allemaal gedood.’ ‘Was dat normaal?’ ‘Nee, heer. Normaal nemen ridders elkaar gevangen en vragen losgeld aan de familie. Zo kun je verdienen aan een veldslag. Als je wint.’ ‘Juist, eigenlijk was ik het niet eens met de koning en de Zwarte Prins. Eén Franse ridder smeekte om zijn leven. Hij heette heer Enguerrand. In ruil daarvoor zou hij een groot geheim vertellen. Hij beweerde dat zijn familie wist waar de schat van de tempelridders was.’ Gaston hapt naar adem. Wilde verhalen gaan nog altijd rond over het goud van de tempelridders. De baron vervolgt: ‘Maar de Zwarte Prins trok zijn zwaard en doodde ridder Enguerrand. Ik wil dat jij zo snel mogelijk naar het kasteel van die ridder gaat. Ga onopvallend te werk, pas op voor Hugo en...’ De baron barst los in een hevige hoestbui en het duurt even voordat

14 hij verder kan praten. Gaston doet een stapje achteruit, want de lucht in deze kamer is vast niet gezond. ‘Heer, waar is dat kasteel van Enguerrand?’ ‘Ver naar het noorden, lopend doe je er wel vier weken over. Het is de burcht van Coucy, het machtigste kasteel van Frankrijk.’ Het suist in Gastons oren en het zweet breekt hem uit. Dit kan niet waar zijn, de burcht van Coucy. Hij is daar al eens geweest en het is de laatste plaats op aarde waar hij naartoe wil. ‘Goed, heer,’ fluistert Gaston. ‘Morgenochtend vertrek ik.’ ’s Nachts schrikt Gaston wakker uit een onrustige slaap. Net als heel veel andere nachten droomde hij van brandende bomen en ingestorte muren. Allemaal zijn schuld. Kon hij dat maar goedmaken. In de vlammen van zijn droom heeft hij de kleine Rafaël weer op de schouders. Zo vluchtte hij jaren geleden naar het noorden. Een reis die eindigde bij de enorme burcht van Coucy.

15 H o o f d s t u k 1 Het woud van Coucy zomer 1356, acht jaar later Handig wipt Rafaël de val open en haalt het vogeltje eruit. Zángvogeltje, zou broeder Lucas zeggen. Hij stopt het angstig fladderende beestje in de kooi en stelt de val opnieuw. Tevreden doet hij een paar stappen naar achteren, zodat hij in de schaduw van de grote beuk staat. Het is warm, het zweet staat op zijn voorhoofd. Zijn zwarte habijt, het lange kloosterhemd, smoort hem bijna. De zon brandt op de akker en de lucht is stralend blauw. Het goudgele graan kan bijna geoogst worden. Nog een paar dagen en de monniken zullen hun sikkels door het graan halen. Rechts van hem ligt het klooster en boven op de heuvel achter hem waakt het machtige kasteel van Coucy. Vier angstig fladderende vogeltjes in de kooi, dat gaat goed. De laatste val hangt in de houtwal naast de akker. Dan fluit er iets door de lucht en klapt tegen de boom naast hem. Een pijl! De ijzeren punt zit diep in de met mos begroeide stam. Geschrokken kijkt hij naar de dikke schacht van de pijl. Dit is niet zomaar een pijl, dit is een oorlogspijl! Niet van een jager, maar van een boogschutter uit het leger. Een pijl van een kruisboog, het wrede wapen dat de kerk ooit heeft verboden. Het hart klopt in Rafaëls keel. De pijl is rakelings langs hem gevlogen. Waarom schiet iemand op een jonge monnik? Hij rukt de pijl met moeite uit de boom. De zware pijl is zo lang als zijn arm en er zit een scherpe ijzeren punt aan. In het bos hoort hij iemand roepen. Rafaël sluipt behoedzaam in de richting van het stemgeluid. Hij gaat van boom naar boom en soms holt hij gebukt een klein stukje. De zonovergoten akker heeft plaatsgemaakt voor het groen

16 van bomen en struiken. Opnieuw een fluitend geluid, maar deze pijl vliegt hoog over. ‘Waardeloze boog, een stom ding, daar heb ik veel te veel voor betaald!’ Verbaasd zet Rafaël nog een paar stappen en ziet een nijdige jongen staan. Hij draagt een mooie, bruine wambuis over een lichtgeel hemd. ‘César, waarom zoek jij de pijlen niet? Dat moet een hond toch kunnen? Kom hier!’ Het kraakt in het kreupelhout alsof er een ossenwagen doorheen breekt. Een grote, zwarte hond springt naar de boogschutter toe en blaft opgewonden. ‘Zoek mijn pijlen!’ De jongen wijst in de richting van de akker. De hond staat stokstijf en gromt. Rafaël houdt zijn adem in, de hond heeft hem ontdekt. Langzaam, met stijve poten, komt het beest op hem af. Rafaël besluit tevoorschijn te komen. Nu ziet de boogschutter hem ook en hij roept: ‘Jij hebt mijn pijl gevonden, geef maar!’ ‘Die hond...’ ‘...doet niets!’ De jonge boogschutter grinnikt. ‘Tot ik zeg dat hij wél wat moet doen.’ Rafaël ziet dat de hond niet meer op hem let. César graaft verwoed in de donkere bosgrond en de kluiten vliegen omhoog. ‘Je pijl raakte mij bijna, ik schrok me lam.’ ‘Het spijt me, beste monnik. Mijn naam is Nicolas, koopmanszoon. Ik woon in de bovenstad bij het kasteel.’ ‘Wat doet een koopman met een kruisboog?’ ‘Leren schieten. Mijn vader huurt soldaten om zijn vrachten op lange reizen te beschermen. Zelf heeft hij alleen een dolk. Dat is mij te weinig, dus kocht ik een kruisboog.’ Nicolas trekt een zuur gezicht en Rafaël moet lachen. ‘Schieten is moeilijk?’ ‘Schieten niet, iets raken wel,’ grijnst Nicolas. ‘En jij woont zeker in het klooster?’ Rafaël knikt. ‘Ja, al dertien jaar woon ik in de abdij van Nogentsous-Coucy.’ ‘Wat is jouw werk daar?’ vraagt Nicolas nieuwsgierig. ‘Zingen en bidden?’

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==